Mediareport View RSS

Juridisch weblog voor de media
Hide details



Rechter VS beveelt Witte Huis om toegangsbeperkingen tot Trump voor Associated Press op te heffen 9 Apr 12:40 AM (5 days ago)

In februari 2025 werden verslaggevers van Associated Press (AP), een van de grootste nieuwsorganisaties ter wereld, geweigerd bij persmomenten in de Oval Office van het Witte Huis en het presidentiële vliegtuig Air Force One. Volgens het Witte Huis gold de maatregel “voor onbepaalde tijd”, omdat het persbureau weigert mee te gaan in de naamsverandering van de ‘Golf van Mexico’ in de ‘Golf van Amerika’. Het persbureau startte hierover een rechtszaak bij een federale rechtbank in Washington D.C. en stelde dat de Amerikaanse overheid met het weigeren van toegang probeert te bepalen welke taal journalisten moeten gebruiken bij het verslaan van nieuws. Dit is in strijd met het Eerste Amendement van de Amerikaanse grondwet, wat de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid beschermt.

De Amerikaanse rechter oordeelde deze week dat het Witte Huis de journalisten van AP weer toegang moet verlenen tot het Oval Office, Air Force One en evenementen in het Witte Huis:

[…] the Court simply holds that under the First Amendment, if the Government opens its doors to some journalists—be it to the Oval Office, the East Room, or elsewhere—it cannot then shut those doors to other journalists because of their viewpoints. The Constitution requires no less.

De rechter verduidelijkt hierbij dat hij het Witte Huis niet belet om te kiezen aan wie de president interviews geeft en dat hij ook de regering niet verplicht om alle journalisten toe te laten tot overheidsruimtes die niet toegankelijk zijn voor het publiek. Maar AP heeft wel recht op “an equal playing field as similarly situated outlets, despite the AP’s use of disfavored terminology”. AP heeft hierbij voldoende aangetoond dat de journalisten geen adequate alternatieve bronnen kunnen gebruiken voor foto’s of nieuwsberichten en de uitsluiting heeft de berichtgeving van het AP onmiskenbaar geschaad. Bovendien schaadt de actie van het Witte Huis het publieke belang:

The balance of equities and public interest also favor the AP. While “the White House surely has a legitimate interest in maintaining a degree of control over media access to the White House complex,” policy goals may never triumph over the Constitution. […] Put more simply: “enforcement of an unconstitutional law is always contrary to the public interest.”

Lees hier de hele uitspraak.

Het bericht Rechter VS beveelt Witte Huis om toegangsbeperkingen tot Trump voor Associated Press op te heffen verscheen eerst op Mediareport.

Add post to Blinklist Add post to Blogmarks Add post to del.icio.us Digg this! Add post to My Web 2.0 Add post to Newsvine Add post to Reddit Add post to Simpy Who's linking to this post?

Zembla-publicaties over sanctieontduiking niet onrechtmatig jegens dochter Iraans olieconcern 27 Mar 4:50 AM (17 days ago)

Zembla, het onderzoeksjournalistieke programma van BNNVARA, zond twee jaar geleden een aflevering uit waarin zij onderzocht hoe het Iraanse bewind probeert de aan Iran opgelegde sancties in Nederland te ontduiken. Hier heeft Zembla ook een podcastaflevering over gemaakt en artikelen over gepubliceerd op haar website. In de uitzending komt aan bod dat een dochteronderneming van een Iraans olieconcert, O1 International, lijkt te zijn opgericht om de aan het Iraanse regime opgelegde sancties te ontduiken. Volgens Zembla bestaan er banden tussen het moederbedrijf van O1 International (OIEC) en het Iraanse staatsoliebedrijf (NIOC), dat op haar beurt onder zeggenschap zou staan van de Iraanse Revolutionaire Garde. De Revolutionaire Garde is door Europa gesanctioneerd wegens het op grote schaal schenden van mensenrechten, waardoor handel met haar en aan haar gelieerde bedrijven verboden is. Volgens deskundigen die aan bod komen in de uitzending moet O1 International, gelet op de hiervoor genoemde banden, óók worden behandeld als gesanctioneerde partij aangezien zaken doen met haar ten goede kan komen aan de Revolutionaire Garde.

Volgens O1 International zijn de publicaties van Zembla onrechtmatig. In de procedure die zij aanspant bij de rechtbank Den Haag vordert zij een verbod op de publicaties en het doen van soortgelijke beschuldigingen, een rectificatie en een veroordeling tot betaling van schadevergoeding.

De rechtbank oordeelt ten eerste dat sanctie-ontduiking door het Iraanse regime een onderwerp van maatschappelijk belang is, dat in de belangstelling staat van het publiek en de politiek. “Dat betekent dat er op grond van de uitingsvrijheid voor Zembla veel ruimte moet zijn om dit onderwerp aan de orde te stellen.

Vervolgens oordeelt de rechtbank dat Zembla voldoende feitelijke onderbouwing had voor de stelling dat het moederbedrijf van O1 International in eigendom is en/of onder zeggenschap staat van NIOC. Gelet op de nauwe banden tussen de Revolutionaire Garde en NIOC, kon Zembla dus ook met een voldoende feitelijke basis stellen dat het moederbedrijf van O1 International ‘an affiliate of the Revolutionary Guard’ is. Wel merkt de rechtbank op dat Zembla op één punt onzorgvuldig is geweest, namelijk wat betreft een getrokken conclusie uit een Brits vonnis over de rol van O1 International bij een oliedeal. Dit maakt de publicaties volgens de rechtbank echter niet onrechtmatig, want dit onderdeel “betreft niet de kern van de uitzending, maar is slechts een spreekwoordelijk stukje van de puzzel die Zembla heeft willen leggen.” Over een van de deskundigen die in de uitzending van Zembla voorkwam oordeelt de rechtbank:

[santierecht-advocaat] is als gespecialiseerd sanctierechtadvocaat een gezaghebbende bron op het gebied van de toepasselijke nationale en Europees rechtelijke regelgeving rondom de sancties tegen Iran. Zembla mag op zijn expertise op dat gebied afgaan en mag dus ook het publiek tonen hoe de sanctiewetgeving volgens [santierecht-advocaat] moet worden uitgelegd. Dit behoort tot de journalistieke rol van Zembla als doorgeefluik van belangwekkende opinies van derden, waarvoor Zembla volgens vaste rechtspraak op grond van de persvrijheid veel ruimte moet hebben en behoudens zwaarwegende omstandigheden (die zich hier niet voordoen) niet aansprakelijk kan worden gehouden.

Al met al vindt de rechtbank dat Zembla voldoende zorgvuldig te werk is gegaan bij de totstandkoming van haar publicaties waarbij de kernboodschap van de uitzending – dat via O1 International sancties worden ontdoken – voldoende feitelijke basis kent. Bovendien had Zembla O1 International voldoende ruimte geboden tot wederhoor. Dat O1 International hier geen gebruik van heeft gemaakt, kan volgens de rechtbank niet aan Zembla worden tegengeworpen. Bovendien heeft Zembla voldoende nuance aangebracht in de uitzending. Ook merkt de rechtbank op dat O1 International als commerciële onderneming die actief is binnen (onder meer) de internationale olie- en gas industrie, met oud-bestuurders die later hoge functies zijn gaan bekleden in de Iraanse olie-industrie, in hogere mate heeft te dulden dat zij onderwerp van kritisch journalistiek onderzoek wordt.

Aldus concludeert de rechtbank dat de publicaties van Zembla niet onrechtmatig zijn jegens O1 International en wijst zij al haar vorderingen af.

In deze procedure werd BNNVARA bijgestaan door Lotte Oranje en Simon Niens.

Het bericht Zembla-publicaties over sanctieontduiking niet onrechtmatig jegens dochter Iraans olieconcern verscheen eerst op Mediareport.

Add post to Blinklist Add post to Blogmarks Add post to del.icio.us Digg this! Add post to My Web 2.0 Add post to Newsvine Add post to Reddit Add post to Simpy Who's linking to this post?

Europese rechter wijst nietigheidsactie over EU contentblokkade voor ISP’s af 26 Mar 6:47 AM (18 days ago)

Logo’s Russia Today en Sputnik

In 2014 valt Rusland het oosten van Oekraïne binnen. In februari 2022 doet Rusland een poging Kiev te veroveren en probeert zij het hele land in te nemen. Het is het begin van de grootste oorlog op Europees grondgebied sinds 1945.

Een oorlog in deze tijd wordt allang niet meer alleen aan het front uitgevochten. Rusland start ook een (des)informatie oorlog, en probeert onder andere verkiezingen en de politiek in de EU en de VS te beïnvloeden. De EU maakt zich daar terecht zorgen over en wil snel haar spierballen laten zien. Enkele dagen na de grootscheepse Russische invasie in 2022 introduceert de EU voor het eerst in haar bestaan sancties op het gebied van media.

De Raad van de EU verbiedt het uitzenden en doorgeven van bepaalde Russische mediakanalen waaronder Russia Today (RT) en Sputnik. De lijst met verboden kanalen blijft zich tot op de dag van vandaag uitbreiden.

In principe is het evident dat de sancties een gerechtvaardigd doel hebben. Russische desinformatie en propaganda ontwrichten de samenleving van de EU-lidstaten. De vraag is alleen of de geïntroduceerde maatregelen ook een gerechtvaardigd middel zijn. Verschillende partijen, waaronder de internet service providers (ISP’s) die de blokkades moeten uitvoeren, maken zich zorgen. Het gaat om ongekend vergaande maatregelen, die haastig zijn ingevoerd (binnen 5 dagen na de invasie) en beperkt zijn gemotiveerd. En dat terwijl de sancties een ernstige inperking zijn op de vrijheid van meningsuiting van media en ISP’s in de EU en het recht op informatie van Europese burgers. Juist in deze tijd, waarin de fundamenten van de rechtsstaat zo onder druk staan, is het belangrijk niet te makkelijk fundamentele rechten in te perken onder het mom van het beschermen van diezelfde fundamentele vrijheden.

Met deze principiële inzet start een coalitie Nederlandse ISP’s, die bestaat uit A2B Internet, BIT en Freedom Internet en gesteund wordt door de Nederlandse Vereniging van Journalisten, Bits of Freedom, the European Federation of Journalists en de Association of the Internet Industry, een nietigheidsactie bij het Gerecht van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met de volgende argumentatie:

De Raad, gesteund door de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, de Europese Commissie en de lidstaten Estland, Letland en Litouwen, zet vooral in op het punt dat de coalitie niet ontvankelijk zou zijn omdat zij niet aan het vereiste van ‘rechtstreekse geraaktheid’ voldoen. Verder stelt de Raad dat het verbod helemaal niet zo breed geïnterpreteerd moet worden en verwijst zij vooral naar een eerdere uitspraak van de Europese rechter, die werd gevoerd door een van de Russische media instellingen geraakt door de maatregelen in kwestie. In deze zaak, waar de feiten en inzet wezenlijk anders waren, werd de nietigheid van de maatregelen afgewezen.

Bijna drie jaar later doet het Gerecht van het HvJEU uitspraak in deze zaak en wijst de nietigheidsactie van de ISP’s af. De Raad had volgens het Gerecht de bevoegdheid om de restrictieve maatregelen, waaronder een verbod op doorgifte van door de Russische staat gecontroleerde media, vast te stellen. Volgens het Gerecht zijn de maatregelen noodzakelijk en proportioneel om desinformatie en destabilisatie na de Russische invasie in Oekraïne te bestrijden en heeft de Raad de maatregelen voldoende gemotiveerd.

De coalitie is teleurgesteld dat het Gerecht de Russische agressie als rechtvaardiging ziet voor een vergaande en disproportionele beperking van de fundamentele rechten die in de EU gelden, en vindt dat veel van haar argumenten onvoldoende zijn meegewogen.

Joran Spauwen, Lotte Oranje, Jens van den Brink en Else Groen stonden de ISP coalitie bij in deze procedure. Volgens hen is de uitspraak van het Gerecht “teleurstellend, met name in een tijd waarin democratische waarden wereldwijd onder druk staan”.

De coalitie beraadt zich nog op een mogelijk hoger beroep bij het HvJEU.

Het bericht Europese rechter wijst nietigheidsactie over EU contentblokkade voor ISP’s af verscheen eerst op Mediareport.

Add post to Blinklist Add post to Blogmarks Add post to del.icio.us Digg this! Add post to My Web 2.0 Add post to Newsvine Add post to Reddit Add post to Simpy Who's linking to this post?

Artikelen NRC over gevaarlijke stoffenlozing rechtmatig 25 Mar 4:30 AM (19 days ago)

In de zomer van 2023 publiceerde NRC een reeks artikelen over het lozen van gevaarlijke stoffen en slechte arbeidsomstandigheden bij een tankreinigingsbedrijf. Het tankreinigingsbedrijf startte een procedure tegen NRC. De beschuldigingen in de publicaties waren volgens het bedrijf onrechtmatig en NRC zou in het onderliggende onderzoek niet de nodige journalistieke zorgvuldigheid in acht hebben genomen. Het bedrijf vorderde onder meer schadevergoeding voor reputatieschade en financiële verliezen.

De rechtbank Amsterdam wijst in haar vonnis van 29 januari 2025 alle vorderingen van het tankreinigingsbedrijf af. Het vonnis bevat relevante overwegingen over de journalistieke zorgvuldigheid en de mate waarin uitlatingen steun dienen te vinden in het beschikbare feitenmateriaal. De vrijheid van meningsuiting van een nieuwsmedium weegt zwaar, vooral bij publiekelijk belangrijke onderwerpen als milieu en gevaarlijke stoffen, aldus de rechtbank (r.o. 4.3).

Het onderzoek dat ten grondslag lag aan de berichtgeving van NRC bestond onder andere uit verklaringen van oud-medewerkers en documenten die NRC had ingezien. Voordat de artikelen werden gepubliceerd, heeft een journalist van NRC meerdere keren contact opgenomen met het tankreinigingsbedrijf en de bevindingen van het onderzoek voorgelegd voor wederhoor. Het bedrijf gaf aan niet te willen reageren. In de procedure betwistte het bedrijf vervolgens de betrouwbaarheid van het onderzoek en de uitlatingen van NRC: in het bijzonder de bevindingen van de gesprekken met oud-medewerkers zouden volgens het bedrijf onjuist en ongeloofwaardig zijn.

Over de vraag of de uitlatingen voldoende steun vinden in het feitenmateriaal overweegt de rechtbank dat het niet zo is dat feiten pas gepubliceerd mogen worden als deze min of meer onomstotelijk vast zijn komen te staan: “Dat zou immers betekenen dat de nieuwsvoorziening en het commentaar op nieuws in de media voor een belangrijk deel onmogelijk zou worden” (r.o. 4.4). Het moment van publicatie is daarbij doorslaggevend: “Later gebleken feiten die de juistheid van de uitingen ondersteunen, kunnen alsnog – achteraf – een rechtvaardiging voor die publicatie vormen, ook al was de feitelijke basis aanvankelijk te mager. Andersom maken later gebleken feiten die de juistheid van het gepubliceerde weerspreken, die publicatie niet achteraf onrechtmatig wanneer de ten tijde van de publicatie beschikbare feiten die publicatie op dat moment wel rechtvaardigden” (r.o. 4.6). De rechtbank sluit hier aan bij een uitspraak van het Hof Den Haag over een uitzending van Zembla (zie onze eerder blog hierover).

De rechtbank oordeelt verder dat NRC heeft voldaan aan de journalistieke zorgvuldigheid ten tijde van publicatie, onder andere door hoor en wederhoor toe te passen: “NRC heeft [eiser] meermaals de mogelijkheid gegeven om voorafgaand aan de publicatie haar visie op de bevindingen te delen, zodat [eiser] de mogelijkheid had om het beeld dat bij NRC op moment bestond bij te stellen. [Eiser] heeft er toen echter voor gekozen hier niet op te reageren. Dat kan NRC niet worden verweten” (r.o. 4.6)

Een nieuwsmedium mag bovendien in de vervulling van de boodschappersfunctie ook gebruik maken van verklaringen van oud-medewerkers, ook als deze anoniem zijn, “zolang een journalist maar zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de geloofwaardigheid van de door die bronnen afgelegde verklaringen” (r.o. 4.5). De rechtbank oordeelt dat dit het geval is en overweegt daarbij ook: “De verklaringen van de medewerkers vertonen overeenkomsten en vinden dus steun in elkaar, maar ook in andere bewijsmiddelen. Daarom mocht NRC zich baseren op deze verklaringen” (r.o. 4.12).

In de procedure voert het bedrijf tien uitingen aan die volgens haar onrechtmatig zijn. De rechtbank loopt deze uitlatingen – over de lozing van gevaarlijke stoffen en daaraan gerelateerde arbeidsongevallen – één voor één af en komt tot de conclusie dat de uitingen allemaal niet onrechtmatig zijn. De uitingen vinden voldoende steun in het feitenmateriaal dat NRC destijds tot haar beschikking had en NRC heeft daarbij de nodige zorgvuldigheid beoefend.

De rechtbank wijst alle vorderingen van het tankreinigingsbedrijf af en veroordeelt haar tot betaling van de proceskosten.

In deze procedure werd NRC bijgestaan door Lotte Oranje en Siebe van Cassel.

Het bericht Artikelen NRC over gevaarlijke stoffenlozing rechtmatig verscheen eerst op Mediareport.

Add post to Blinklist Add post to Blogmarks Add post to del.icio.us Digg this! Add post to My Web 2.0 Add post to Newsvine Add post to Reddit Add post to Simpy Who's linking to this post?

Influencers (wederom) opgelet: Beleidsregel kwalificatie commerciële mediadiensten op aanvraag 2025 in aantocht 20 Mar 7:34 AM (24 days ago)

Begin maart is de consultatie van de concept Beleidsregel kwalificatie commerciële mediadiensten op aanvraag 2025 (hierna “Beleidsregel kcma 2025”) geopend. De Beleidsregel kcma 2025 moet de Beleidsregel kwalificatie commerciële mediadiensten op aanvraag 2022 vervangen en zoals het er nu naar uitziet gaan er aanzienlijk meer influencers onder de definitie van commerciële mediadienst op aanvraag vallen. Hoe dit komt en wat dit onder meer betekent licht ik kort toe in dit blog.  

Hoe zat het ook alweer? 

De komst van Beleidsregel kwalificatie commerciële mediadiensten op aanvraag in 2022 markeerde het begin van het toezicht van het Commissariaat voor de Media (CvdM) op video-uploaders die media-aanbod aanbieden op videoplatformdiensten van derden (YouTube, Instagram en/of TikTok). Niet iedere video-uploader viel onder de reikwijdte, maar wel de uploaders met een significant bereik (influencers). Reden was de doelstelling van het CvdM om de online en offline bescherming van minderjarigen te waarborgen.  

In 2021 schreef ik over de beleidsregel die toentertijd in aantocht was. In 2021 moesten influencers zich al houden aan de Nederlandse Reclame Code (waaronder ook de Reclamecode Social Media & Influencer Marketing). Maar onduidelijk was of en in hoeverre zij zich ook moesten houden aan de verplichtingen uit de Mediawet.  

Vanaf de inwerkingtreding van de Beleidsregel kwalificatie commerciële mediadiensten op aanvraag 2022 kwalificeerde bepaalde kanalen van diverse influencers ook als commerciële mediadienst op aanvraag. Dat hield (en houdt) in dat als je als influencer als zodanig kwalificeert, je daarmee onder de reikwijdte van de Mediawet (en daarmee dus onder het toezicht van het CvdM) valt. Dit betekende voor een groep influencers nieuwe regelgevende kaders en een daarbij horende nieuwe set verplichtingen.  

Welke influencers vallen er onder de reikwijdte van de beleidsregel uit 2022? 

De beleidsregel uit 2022 bevat een beslisboom aan de hand waarvan video-uploaders kunnen bepalen of hun mediadienst kwalificeert als een commerciële mediadienst op aanvraag. Als je aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoet, kwalificeer je als commerciële mediadienst op aanvraag:  

Mede gelet op de drempel van 500.000 volgers/abonnees moge duidelijk zijn dat momenteel alleen de ‘grote’ influencers onder de reikwijdte vallen. Daar wil het CvdM verandering in brengen.  

De beoogde wijzigingen in de beslisboom van de concept Beleidsregel kcma 2025 

Ook in de Beleidsregel kcma 2025 is een beslisboom opgenomen. Wat opvalt is echter dat in die beslisboom het criterium van een account met minimaal 500.000 volgers/abonnees niet meer is opgenomen. Gevolg? Een aanzienlijk grotere groep video-uploaders zal kwalificeren als een commerciële mediadienst op aanvraag en daarmee dus onder de reikwijdte van de Mediawet (en het toezicht van het CvdM) vallen.  

Nieuw is dat binnen deze groep een deel van de video-uploaders wordt uitgezonderd van de meldplicht en de verplichting om jaarlijks toezichtskosten te betalen. Die ondergrens is momenteel bepaald op 100.000 volgers/abonnees. Als een account minder dan 100.000 volgers/abonnees heeft dan hoeft de video-uploader zich dus niet te melden bij het CvdM en hoeven er geen jaarlijkse toezichtskosten te worden betaald. Wel dient ook die groep video-uploaders zich aan de bepalingen uit de Mediawet te houden.  

Vervolg 

Als gezegd is de concept Beleidsregel kcma 2025 op dit moment enkel nog ter consultatie aangeboden. De consultatieperiode loopt tot 1 april aanstaande. Daarna kunnen er nog aanscherpingen/aanpassingen plaatsvinden. De in dit artikel genoemde cijfers en criteria kunnen in theorie dan ook nog wijzigen. Een blauwdruk is met het concept echter wel afgegeven en dat de groep video-uploaders die met de inwerkingtreding van deze Beleidsregel kcma 2025 kwalificeert als commerciële mediadienst op aanvraag gaat groeien lijkt daarmee een gegeven.  

Wij zullen de ontwikkelingen in de gaten houden en zullen ons melden op het moment dat de Beleidsregel kcma 2025 in definitieve vorm beschikbaar is.  

 

Het bericht Influencers (wederom) opgelet: Beleidsregel kwalificatie commerciële mediadiensten op aanvraag 2025 in aantocht verscheen eerst op Mediareport.

Add post to Blinklist Add post to Blogmarks Add post to del.icio.us Digg this! Add post to My Web 2.0 Add post to Newsvine Add post to Reddit Add post to Simpy Who's linking to this post?

HvJEU: Uitvoerende kunstenaar behoudt zeggenschap over naburige rechten 20 Mar 5:08 AM (24 days ago)

Deze blogpost bespreekt het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) inzake de overdracht van naburige rechten van uitvoerende kunstenaars aan hun werkgever. Het arrest gaat nader in op de vraag of een wettelijke overdracht van naburige rechten zonder toestemming van de uitvoerende kunstenaar verenigbaar is met het Unierecht.

In het arrest beantwoordt het HvJEU prejudiciële vragen van de Belgische rechter. De musici, afgekort FL, AL, en ON, vorderde bij de Belgische rechter een verzoek tot nietigverklaring van een koninklijk besluit over het Nationaal Orkest van België (NOB).

Situatie in België

Het Koninklijk Besluit houdende naburige rechten van het artistiek personeel van het Nationaal Orkest van België bepaalt dat de goede werking van het NOB vereist dat alle rechten verbonden aan de uitvoering en exploitatie van prestaties van uitvoerende kunstenaars van het NOB aan NOB worden overgedragen. Bovendien bepaalt het Belgisch Wetboek van economisch recht dat de vermogensrechten die voortvloeien uit naburige rechten kunnen worden overgedragen aan de werkgever voor zover uitdrukkelijk in die overdracht van rechten is voorzien en voor zover de prestatie binnen het toepassingsgebied van de overeenkomst of het statuut valt, voor zover een uitvoerende kunstenaar een prestatie levert ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst of een statuut.

Vóór de vaststelling van het Koninklijk Besluit werd per uitvoerende kunstenaars onderhandeld over een vergoeding. Sinds 2016 wordt er in het Basisoverlegcomité door het NOB en de vakbondsvertegenwoordigers onderhandeld om tot een overeenkomst over de vergoeding voor de naburige rechten van de musici te komen. Die onderhandelingen waren dusver zonder resultaat, waarna het Koninklijk Besluit was vastgesteld, zo blijkt uit de verwijzingsbeslissing.

Het HvJEU beantwoordt in het arrest de vraag of de Richtlijn 2019/790 (DSM-richtlijn) en de Richtlijn 2006/115 (Verhuurrichtlijn) zich verzetten tegen een regeling waarbij de naburige rechten van onder een administratiefrechtelijk statuut aangeworven uitvoerende kunstenaars zonder hun voorafgaande toestemming bij regelgeving worden overgedragen om door die werkgever te worden geëxploiteerd.

Het HvJEU stelt eerst vast dat de werkingssfeer van beide richtlijnen alsook de Richtlijn 2001/29 (InfoSoc-richtlijn) geen beperking kent voor onder een administratiefrechtelijk statuut aangeworven uitvoerende kunstenaars. Vervolgens noemt het HvJEU dat de begrippen die worden gehanteerd in de richtlijnen moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de begrippen uit de WIPO Performances and Phonograms Treaty (WPPT). Het HvJEU oordeelt dat het begrip uitvoerende kunstenaar in de WPPT geen uitsluiting kent voor onder een administratiefrechtelijk statuut aangeworven uitvoerende kunstenaars. De musici van het NOB vallen dus onder de DSM-richtlijn, de Verhuurrichtlijn en de InfoSoc-richtlijn.

Vervolgens erkent het HvJEU dat uitvoerende kunstenaars een ruime bescherming genieten voor zowel het genot van de naburige rechten, als de uitoefening daarvan. Het naburig recht van uitvoerende kunstenaar is preventief van aard, aangezien er voorafgaande toestemming is vereist van de rechthebbende voor het gebruik van diens uitvoeringen. Voorts bevatten de richtlijnen een limitatieve lijst met beperkingen. Er is geen beperking waarbij zonder voorafgaande toestemming, alle rechten in verband met de uitvoering en exploitatie van de prestaties van uitvoerende kunstenaars worden overgedragen. De artikelen die de beperkingen bevatten staan geen algemene verplichte overdracht van alle naburige rechten van een categorie uitvoerende kunstenaars toe.

De conclusie van het HvJEU is dan ook dat bij een gebrek aan toestemming van de uitvoerende kunstenaars, de DSM richtlijn en de Verhuurrichtlijn zich verzetten tegen een overdracht zoals opgenomen in het koninklijk besluit.

Gevolgen voor de praktijk

Het arrest maakt duidelijk dat lidstaten niet bij wet een algemene overdracht van naburige rechten kunnen voorschrijven voor een specifieke groep uitvoerende kunstenaars, zonder hun instemming. Dit betekent dat uitvoerende kunstenaars zelf moeten kunnen beslissen over de exploitatie van hun uitvoeringen. Omdat het over Unierecht gaat, heeft dit arrest ook consequenties voor Nederlandse uitvoerende kunstenaars. Daarnaast is er tussen academici discussie ontstaan over de vraag of dit arrest ook gevolgen heeft voor de regels over fictief makerschap in de Nederlandse Auteurswet, maar de precieze impact van het arrest op deze regels zal nog moeten blijken.

Het bericht HvJEU: Uitvoerende kunstenaar behoudt zeggenschap over naburige rechten verscheen eerst op Mediareport.

Add post to Blinklist Add post to Blogmarks Add post to del.icio.us Digg this! Add post to My Web 2.0 Add post to Newsvine Add post to Reddit Add post to Simpy Who's linking to this post?

AI-Alert: USCO registreert opnieuw auteursrechten op met AI gegenereerde werken 11 Mar 9:39 AM (last month)

Het U.S. Copyright Office (USCO) zit niet stil. Deze week registreerde het USCO auteursrechten op twee nieuwe door AI gegenereerde werken.

Menselijk auteurschap is een van de basisvereisten voor auteursrecht in de Verenigde Staten. Een auteursrecht ontstaat van rechtswege maar de registratie van een auteursrecht versterkt de positie van de rechthebbende in een rechtszaak.

Het USCO verleende een auteursrecht voor de cover van het album ‘Love and Titanium’ van Jeremy Renner. In het registratiedossier staat duidelijk welke bijdragen de menselijke auteur heeft geleverd aan de afbeelding. De auteur paste de afbeelding van de vogel aan, verbeterde de afbeelding van het hart, voegde een volledig nieuwe tekst toe en zorgde ervoor dat de afbeelding geen door de computer gegenereerde afwijkingen meer vertoonde.

Bepaalde delen van de cover zijn echter expliciet uitgesloten van bescherming. Het kleurenpalet, het bovenste gedeelte van de ring en de gekleurde vuurdetails in de ring zijn volledig door AI gegenereerd. Zij komen door het gebrek aan menselijk auteurschap niet in aanmerking voor bescherming.

Ook op de opname van een door AI gegenereerde opera van Ironetic rust auteursrecht. Volgens het USCO voldoen de verhaallijn, songteksten, gesproken woorden en de selectie, coördinatie en ordening van de geluidsopname aan het vereiste van menselijk auteurschap. De muziek en de zangstemmen, die volledig door AI zijn gegenereerd, zijn echter niet auteursrechtelijk beschermd.

De registratie van auteursrechten op AI-gegenereerde werken volgt elkaar snel op. Onlangs registreerde het USCO voor het eerst een auteursrecht op een door AI-gegenereerd kunstwerk. Lees hier meer over de registratie van ‘A Single Piece of American Cheese’.

Het bericht AI-Alert: USCO registreert opnieuw auteursrechten op met AI gegenereerde werken verscheen eerst op Mediareport.

Add post to Blinklist Add post to Blogmarks Add post to del.icio.us Digg this! Add post to My Web 2.0 Add post to Newsvine Add post to Reddit Add post to Simpy Who's linking to this post?

Opinie Lotte Oranje en Jens van den Brink: Rechtbank Den Haag beschermt persvrijheid onvoldoende in afluisterzaak de Correspondent 28 Feb 7:24 AM (last month)

In 2021 en 2022 maakten journalisten van De Correspondent een reconstructie van het Nederlandse hulpmiddelenbeleid tijdens de coronapandemie en de mondkapjesdeal van Sywert van Lienden. Van Lienden was op dat moment samen met de medebestuurders van zijn stichting verdachte van oplichting, verduistering en witwassen. Op 25 maart 2022 hadden de journalisten een ontmoeting met drie bestuurders van de stichting.

Later werd duidelijk dat het Openbaar Ministerie dit gesprek heeft opgenomen. De locatie waar het gesprek zou plaatsvinden was van tevoren volgehangen met opnameapparatuur. Het OM heeft de rechter-commissaris toestemming gevraagd de gesprekken op te nemen.  Het OM dacht op dat moment naar eigen zeggen nog dat de drie zakenpartners met elkaar hadden afgesproken. De rechter-commissaris heeft toestemming verleend. De avond voor het gesprek kwam het OM erachter dat ook de journalisten zouden aanschuiven. Het Functioneel Parket van het OM besloot dat het afluisteren alsnog kon doorgaan, zonder de rechter-commissaris hierover in te lichten of opnieuw toestemming te vragen. Nadat de gesprekken waren opgenomen, zijn de processen-verbaal daarvan toegevoegd aan de processtukken.

Dat is opmerkelijk, omdat het afluisteren van journalisten in strijd is met het recht op bronbescherming, onder andere beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Zo’n inbreuk op de persvrijheid is alleen onder bepaalde omstandigheden toegestaan. Het brongeheim moet ruim worden uitgelegd en strekt volgens vaste rechtspraak uitdrukkelijk verder dan alleen bescherming van de identiteit van een bron. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook gegevens over de omstandigheden waaronder eventuele informatie van een bron is verkregen en niet-gepubliceerde inhoud van de informatie die de bron aan de journalist heeft verstrekt. Bovendien geldt in Nederland op basis van het wetboek van strafvordering dat dwangmiddelen (waaronder afluisteren) tegen journalisten alleen mogen worden ingezet na toestemming van de rechter-commissaris.

Verder gelden de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Dat betekent dat een journalist alleen als last resort zou mogen worden afgeluisterd. Bijvoorbeeld als de journalist mogelijk beschikt over essentiële informatie, waardoor een ernstig misdrijf kan worden voorkomen, en die informatie niet via andere weg beschikbaar is.

Na een eerder ingediende klacht van De Correspondent stelde het OM op 24 oktober 2023 dat het afluisteren niet op de journalisten was gericht, maar op de bestuurders waartegen een strafrechtelijk onderzoek liep. Daarom was het afluisteren hier volgens het OM toegestaan. De Correspondent stapte hierna naar de civiele rechter, waar zij een verklaring voor recht vorderde dat het OM onrechtmatig heeft gehandeld door het brongeheim te schenden.

De rechtbank Den Haag oordeelde recent dat het Openbaar Ministerie inderdaad inbreuk heeft gemaakt op het recht op bronbescherming, maar dat deze inbreuk gelet op het strafrechtelijk belang bij waarheidsvinding gerechtvaardigd was. Volgens de rechtbank hoefde het OM hier de rechter-commissaris niet nadrukkelijk om toestemming te vragen om de journalisten af te luisteren, omdat het opsporingsmiddel niet was gericht tegen de journalisten en omdat op het moment van de aanvraag ook niets bekend was over een (mogelijke) deelname aan het gesprek door de journalisten. Ook oordeelt de rechtbank dat, omdat de bestuurders al als verdachten in het strafrechtelijk onderzoek waren aangehouden, zij niet hoefden te vrezen dat, als gevolg van hun contacten met de journalisten, hun identiteit bij de opsporingsinstanties bekend zou worden. Het strafrechtelijk belang bij waarheidsvinding dient volgens de rechtbank daarom zwaarder te wegen dan het recht op bronbescherming.

Wij denken dat de Correspondent in een eventueel hoger beroep zeer goede kaarten heeft. Ten eerste was het opsporingsmiddel weliswaar niet gericht tegen de journalisten, maar bijvangst was het allerminst. Het OM wist dat het een interview zou afluisteren tussen de verdachten en journalisten. Dat is wat anders dan bijvoorbeeld het aftappen van de telefoon van een verdachte, die in die periode ook met een journalist belt. Dat het onderzoek niet gericht was op de journalisten doet daar niet aan af; het was gericht op het afluisteren van een gesprek met journalisten en op niets anders. En dat de namen van verdachten al bekend waren lijkt evenmin een overtuigend argument, omdat het brongeheim volgens vaste EHRM jurisprudentie ook geldt als de naam van de bron(nen) bekend is (zoals de rechtbank overigens erkent). Tenslotte lijkt onvoldoende aandacht te zijn besteed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hoewel de mondkapjesdeal de samenleving flink heeft bezig gehouden, is hier wat ons betreft geen sprake van een misdrijf van dusdanige ernst, dat dit het moedwillig afluisteren van journalisten rechtvaardigt. Dat betekent dat de rechtbank naar onze mening te makkelijk heeft geoordeeld dat de waarheidsvinding hier voorgaat.

Het principiële belang van een vrije pers is vele malen belangrijker dan het belang dat het OM in deze zaak had bij waarheidsvinding. Het OM had in deze zaak al bergen overtuigend bewijs, zoals iedereen in de media heeft kunnen lezen. Voor de waarheidsvinding was deze actie niet noodzakelijk, terwijl de misdaad niet van dusdanige proporties is dat dit het opzij zetten van persvrijheid rechtvaardigt. Journalisten behoren niet zomaar te worden afgeluisterd omdat dat de waarheidsvinding dient. Dan is het einde zoek.

Het bericht Opinie Lotte Oranje en Jens van den Brink: Rechtbank Den Haag beschermt persvrijheid onvoldoende in afluisterzaak de Correspondent verscheen eerst op Mediareport.

Add post to Blinklist Add post to Blogmarks Add post to del.icio.us Digg this! Add post to My Web 2.0 Add post to Newsvine Add post to Reddit Add post to Simpy Who's linking to this post?

AI-alert: USCO registreert een auteursrecht op een met AI gegenereerde afbeelding 25 Feb 8:25 AM (last month)

Op 30 januari 2025 registreerde het US Copyright Office (USCO) een auteursrecht op een door AI gegenereerde afbeelding.

Het werk ‘A Single Piece of American Cheese’ is gecreëerd met behulp van Invoke AI, een AI-model dat afbeeldingen genereert door middel van inpainting. Met deze techniek vult het AI-model ontbrekende delen van een afbeelding in met nieuwe of gewijzigde inhoud. Het model voorspelt, bijvoorbeeld op basis van de kleuren die in de afbeelding worden gebruikt, hoe de ontbrekende delen eruit moeten zien.

Het USCO beschouwt menselijk auteurschap als een basisvereiste voor het Amerikaans auteursrecht. Eerdere pogingen om door AI gegenereerde werken te registreren mislukten om deze reden.

Aanvankelijk wees het USCO het auteursrecht op de afbeelding af. Na een verzoek tot herziening besloot het echter dat er wel een auteursrecht kon worden geregistreerd. Het USCO stemde in met het standpunt van Invoke AI’ dat ‘the selection, coordination and arrangement of AI-generated material exhibits sufficient creative authorship to warrant registration‘. Het werk wordt vergeleken met een collage, waarbij afzonderlijke elementen samen een nieuw werk vormen.

Deze beslissing laat zien dat juiste documentatie van het creatieve proces cruciaal is voor het verkrijgen van bescherming. In haar White Paper beschrijft Invoke AI hoe ze haar gebruik van het AI-model, inclusief de beslissingen en aangebrachte wijzigingen, vastlegde. Zo maakte ze bijvoorbeeld een timelapse video van het proces. Mede hierdoor kon worden aangetoond dat aan het vereiste van menselijk auteurschap werd voldaan.

Het bericht AI-alert: USCO registreert een auteursrecht op een met AI gegenereerde afbeelding verscheen eerst op Mediareport.

Add post to Blinklist Add post to Blogmarks Add post to del.icio.us Digg this! Add post to My Web 2.0 Add post to Newsvine Add post to Reddit Add post to Simpy Who's linking to this post?

Stichting Reclame Code roept op tot gebruik van de kogelvis-emoji in de strijd tegen misleidende reclame 25 Feb 5:14 AM (last month)

De Stichting Reclame Code (SRC) heeft een nieuwe online campagne gelanceerd: de Kogelvis-campagne. Deze campagne heeft als doel om jongeren te helpen misleidende reclame op te sporen en elkaar te waarschuwen. De SRC maakte hiervoor twee verticale campagne video’s (zie hier en hier) en ook de onder jongeren zeer populaire Instagram, YouTube en TikTok-accounts van NOS Stories en NOS Jeugdjournaal maakten hier een item over.

Met deze campagne roept de SRC jongeren op om bij het signaleren van misleidende online advertenties door merken of influencers een kogelvis-emoji (🐡) onder het bericht te plaatsen. Er is gekozen voor het symbool van de kogelvis omdat een kogelvis de eigenschap heeft zichzelf op te blazen bij dreigend gevaar om zo zijn directe omgeving te waarschuwen. Naast het plaatsen van de emoji wijst de SRC ook op de mogelijkheid om op www.reclamecode.nl een signaal af te geven of een officiële klacht in te dienen. De RCC heeft in aanloop naar de campagne het op haar website makkelijker gemaakt om een officiële klacht in te dienen.

Volgens de SRC houdt de grote meerderheid van influencers en content creators zich op dit moment aan de regels, maar zijn er ook  “rotte appels” die het voor de rest verpesten door bijvoorbeeld onzinnige gezondheidsclaims te doen of ondeugdelijk financieel advies te geven.

De Bond van adverteerders (bvA) heeft op haar website aangegeven dat zij het initiatief van de SRC ondersteunt. Verder kan de campagne worden gezien als een aanvulling op andere initiatieven om misleidende online reclame tegen te gaan, zoals het Influencer Certificaat, waarover wij al eerder een blog schreven.

Het bericht Stichting Reclame Code roept op tot gebruik van de kogelvis-emoji in de strijd tegen misleidende reclame verscheen eerst op Mediareport.

Add post to Blinklist Add post to Blogmarks Add post to del.icio.us Digg this! Add post to My Web 2.0 Add post to Newsvine Add post to Reddit Add post to Simpy Who's linking to this post?